De wet geldt niet voor wie dood is
1Broeders en zusters, het zal u niet onbekend zijn, – ik spreek immers tot mensen die weten wat een wet is – dat de wet alleen iets over ons te zeggen heeft zolang we leven. 2Een getrouwde vrouw bijvoorbeeld is door de wet aan haar man gebonden zolang hij leeft. Maar als hij sterft, geldt de wet niet meer die haar aan hem bond. 3Houdt ze het tijdens het leven van haar man met een ander, dan vinden de mensen haar met recht een echtbreekster. Maar als haar man gestorven is, dan is ze wettelijk niet meer aan hem gebonden en begaat ze geen echtbreuk als zij trouwt met een ander.
4Zo is het ook met u, mijn broeders en zusters. Met het sterven van Christus hebt u opgehouden te bestaan voor de wet. U behoort toe aan een ander: aan hem die opgewekt is uit de dood, zodat wij een vruchtbaar leven kunnen leiden voor God. 5Toen wij nog een leven leidden zonder God, werden wij beheerst door zondige begeerten die de wet in ons opwekte en plukten we daarvan de vrucht: de dood. 6Maar nu bestaan we niet meer voor de wet en zijn de boeien waarmee de wet ons vasthield verbroken. Zo zijn we niet langer onderworpen aan het oude systeem van de wet, maar dienen we God in de nieuwe orde van de Geest.
Wet en zonde
7Volgt hier nu uit dat de wet hetzelfde is als de zonde? Geen sprake van! Maar wel is het de wet, die mij leert wat zonde is. Ik zou bijvoorbeeld niet weten wat begeren is, als de wet niet zei: U mag niet begeren. 8Door dit verbod kreeg de zonde juist kans om allerlei begeerten in mij op te wekken. Zonder de wet is de zonde dood. 9Eens leefde ik zonder de wet. Maar toen het gebod kwam, kwam de zonde tot leven, 10en ik ging dood. Ik ontdekte dat het gebod dat bedoeld was om leven te brengen, mijn dood werd. 11Want de zonde kreeg door het gebod juist de kans om mij te verleiden en te doden. 12Maar de wet zelf is dus heilig, en ook het gebod is heilig, rechtvaardig en goed.
13Heeft iets dat goed is me dan de dood gebracht? Natuurlijk niet! Dat heeft de zonde gedaan. De zonde heeft iets goeds gebruikt om mij de dood te bezorgen en daarmee heeft ze haar ware aard getoond. Door het gebod komt uit, hoe zondig de zonde eigenlijk is.
14Wij weten dat de wet het werk is van de Geest van God. Maar ik ben een mens die van God is vervreemd, ik ben als een slaaf verkocht aan de zonde. 15Ik begrijp mijn eigen daden niet. Want ik doe niet wat ik graag wil doen, nee, ik doe juist wat ik verafschuw. 16Maar dat ik iets doe wat ik niet wil, laat zien dat ik instem met de wet en haar juist vind. 17Maar dan ben ik het niet meer die dit doet, maar die zondige macht die in mij woont. 18Want ik weet dat er niets goeds in mij woont, dat wil zeggen, in mijn zondige ik. Het goede te willen zit wel in me, maar het goede ook doen, kan ik niet. 19Want het goede dat ik wil doen, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet doen wil, doe ik juist wèl. 20Maar als ik nu net dat doe wat ik niet wil, dan ben ik het zelf niet meer die dit doet, maar die zondige macht die in mij woont.
21Zo ontdek ik dus deze vaste regel in me: ik wil het goede doen, maar ik bereik alleen het kwade. 22Innerlijk stem ik helemaal in met de wet van God, 23maar in mijn handelen ontdek ik een andere wet. Die wet strijdt tegen de wet van God waarmee ik met mijn verstand instem, en maakt mij een gevangene van de macht van de zonde die als een wet mijn handelen bepaalt. 24Ongelukkige mens die ik ben! Wie zal mij bevrijden van dit bestaan ten dode? 25Dank aan God, die dat doet door Jezus Christus onze Heer.
Dit is dus mijn situatie: aan mijzelf overgelaten, onderwerp ik mij wel met mijn verstand aan de wet van God, maar in mijn doen en laten onderwerp ik mij aan de wet van de zonde.