Leven of dood, goed of kwaad
1Israëlieten,
luister naar wat ik te zeggen heb,
luister naar mijn klaagzang:
2Verslagen lig je neer
op eigen grond,
jij, Israël, jonge vrouw,
nooit meer sta je op,
niemand helpt je overeind.
3Want dit zegt God, de Heer, tegen je:
‘Zo zal het gaan in Israël:
duizend mannen
trekken uit een stad ten strijde,
honderd keren er maar terug;
honderd trekken eropuit,
tien blijven er maar in leven.’
4Ook dit zegt de Heer, Israël:
‘Zoek mij weer,
dan blijf je in leven.
5Maar zoek het niet in Betel,
ga niet naar Gilgal,
ga niet helemaal naar Berseba;
de inwoners van Gilgal worden verbannen,
Betel gaat te gronde.’
6Zoek de Heer,
dan blijf je in leven.
Anders zal hij woeden als een vuur
in het land van Jozef.
Dat vuur zal Betel verwoesten,
niemand kan het blussen.
7Wacht maar,
jullie die het recht verdraaien
en de wet met voeten treden.
8Hij die de Plejaden en de Orion heeft geschapen,
die uit het duister licht maakt
en van de dag weer nacht;
die het water van de zee oproept
en uitstort over de aarde:
Heer is zijn naam.
9Hij is het die de machtigen vernietigt
en hun vestingen verwoest.
10Jullie haten de verdedigers van het recht
en verafschuwen wie de waarheid spreekt.
11Jullie zuigen de armen uit
en eisen zelfs hun koren op.
Jullie bouwen wel prachtige stenen huizen,
maar je zult er niet in wonen;
jullie planten wel mooie wijngaarden,
maar je zult er geen wijn van drinken.
12Want ik ken al jullie misdaden,
ik ken jullie schandelijk gedrag;
jullie onderdrukken de onschuldigen
en nemen steekpenningen aan,
de armen benadelen jullie voor het gerecht.
13Het zijn zulke slechte tijden
dat verstandige mensen zich stilhouden.
14Zoek het goede en niet het kwade,
dan zullen jullie in leven blijven;
dan pas zal de Heer, de almachtige God,
jullie die hulp verlenen
waarvan jullie de mond vol hebben.
15Haat het kwade en kies voor het goede,
herstel het recht.
De Heer, de almachtige God,
zal dan misschien medelijden hebben
met wie er nog overblijven
van de nakomelingen van Jozef.
16Daarom zegt de Heer, de almachtige God:
‘Op alle pleinen
zal men treurliederen horen,
overal op straat zal geweeklaag klinken.
Zelfs boeren worden naar de stad gehaald
om rouw te bedrijven,
want er zijn geen mensen genoeg
om de klaagzang aan te heffen.
17Zelfs in de wijngaarden klinkt geweeklaag,
wanneer ik straffend rondga.
Dat kondig ik, de Heer, aan.’
De dag van de Heer
18Wee jullie die uitzien
naar de dag van de Heer.
Wat zal die dag jullie brengen?
Een duistere dag wordt het,
geen licht zal er zijn.
19Op die dag zal het jullie vergaan
als iemand die vlucht voor een leeuw,
maar dan wordt aangevallen door een beer;
en als hij veilig thuis is gekomen
en tegen de muur leunt,
wordt hij gebeten door een slang.
20De dag van de Heer,
is duister en zonder enig licht,
alle glans ontbreekt eraan.
Geen eredienst zonder gerechtigheid
21De Heer zegt:
‘Jullie feesten haat ik,
ik heb er een diepe afkeer van,
ik kan jullie samenkomsten niet verdragen.
22Zeker, jullie brengen mij brand- en meeloffers,
maar ik stel geen prijs op zulke gaven;
jullie brengen mij mestkalveren voor het offermaal,
maar dat kan ik niet aanzien.
23Houd op met dat gebral van je liederen,
dat getokkel op je harpen
wil ik niet meer horen.
24Zorg liever dat het recht zijn loop heeft
en dat gerechtigheid een bedding vindt
als een nooit opdrogende beek.
25Israël,
toen je mij vereerde met vlees- en meeloffers,
in de woestijn, veertig jaar lang,
26heb je toen al beelden van Sakkut en Kewan rondgedragen,
sterrengoden die je als koning vereerde,
maar die je zelf hebt gemaakt?
27Daarom zal ik jullie in ballingschap voeren,
naar een plaats verder dan Damascus.’
Dat kondigt de Heer aan.
Almachtige God is zijn naam.