1Rechtvaardige mensen vinden de dood
en niemand trekt het zich aan.
Wie God en zijn wet trouw zijn,
worden uit het leven weggerukt
en niemand die denkt:
‘De rechtvaardige wordt weggenomen
om voor het onheil gespaard te blijven.’
2Wie het rechte pad bewandelen
gaan de vrede binnen,
de rust van het graf.
Aanklacht tegen afgoderij
3Maar de Heer zegt:
‘Kom naar voren
jullie met je wichelarij,
kinderen van ontucht en overspel!
4Weten jullie wel
over wie jullie je vrolijk maken,
tegen wie jullie een grote mond opzetten,
wie jullie uitlachen?
Zelf zijn jullie geboren uit zonde,
de vrucht van leugen en bedrog.
5Onder elke eik,
onder iedere bladerrijke boom
leven jullie je uit.
In dalen en rotskloven
slachten jullie je kinderen.
6Jullie kiezen gladde stenen in de beek,
die, ja die laat je je lot bepalen;
ook offer je daaraan wijn en meel.
Zou ik dat goedkeuren?
7Je beklimt heuvels en bergen
om er ontucht te bedrijven
en er offerdieren te slachten.
8Aan deuren en kozijnen
hangen jullie afgodsbeeldjes.
Je keert je van mij af
en maakt je bed ruim en breed.
Je onderhandelt
als je met iemand naar bed wilt,
als je je lusten wilt bevredigen.
9Je draagt olijfolie aan
en een overvloed van geurige stoffen
voor de vreemde god Molek.
Naar verre landen stuur je boden,
tot zelfs in het dodenrijk.
10Je wordt moe van het vele reizen,
toch denk je niet aan opgeven;
je lust drijft je voort,
daarom raak je niet uitgeput.
11Voor wie ben je nog beducht,
voor wie koester je nog ontzag?
Mij ben je ontrouw geworden,
aan mij heb je niet gedacht
en het doet je niets!
Waarom toon je geen ontzag voor mij?
Heb ik soms te lang gezwegen?
12Ik ga je mooie gedrag aan de kaak stellen,
je godenbeelden zullen je niet baten.
13Je kunt schreeuwen zo hard je wilt,
maar heel die verzameling komt je niet helpen.
Een zuchtje wind blaast ze weg.
Maar wie bij mij zijn toevlucht zoekt,
zal het land in bezit krijgen;
mijn heilige berg wordt zijn eigendom.’
Troost voor de verdrukten
14Dit zegt de Heer:
‘Maak de weg vrij,
maak de weg vrij!
Verwijder alle hindernissen,
effen de weg voor mijn volk.’
15De Heer is boven alles verheven,
hij woont in de hemel,
voor altijd,
zijn naam is heilige God.
Hijzelf zegt:
‘Ik woon in de hemel, ongenaakbaar,
maar ook bij wie verdrukt worden,
bij wie gering zijn.
Ik zal hen opbeuren
en nieuwe moed geven.
16Want ik blijf niet aanklagen,
ik kan niet boos blijven.
Anders zouden zij bezwijken
onder mijn woede,
en ikzelf gaf hun toch de levensadem.
17Om hun hebzucht ontstak ik in woede,
ik strafte hen
en liet mij niet meer zien.
Toch gingen zij hun eigen gang,
deden hun eigen zin;
18ik zag hen afdwalen.
Maar wie van hen hun gedrag betreuren,
breng ik weer op het rechte spoor.
Ik zal hen genezen en troosten,
19ik zorg dat zij mij hulde brengen.
Vrede schenk ik hun, vrede,
of ze nu ver weg wonen
of dichtbij zijn.
Ik breng hun genezing.
20Maar wie zich aan mij niet storen,
zijn als de onstuimige zee:
de golven komen nooit tot rust
en woelen slijk en modder op.’
21Mijn God zegt:
‘Voor wie zich aan mij niet storen,
is geen vrede weggelegd.’