Het recht is ver te zoeken
1Blijft redding uit
omdat Gods arm niet ver genoeg reikt?
Vinden jullie soms geen gehoor
omdat hij doof is?
2Nee, het ligt aan jullie eigen zonden!
Zij staan als een muur
tussen jullie en je God.
Het zijn jullie zonden
die God beletten je te horen!
3Want jullie handen zijn met bloed bevlekt,
aan jullie vingers kleeft onrecht,
over je lippen komen leugens
en je tong spreekt kwaad.
4Geen aanklacht is juist,
geen proces is eerlijk,
ondeugdelijk zijn de bewijzen,
vals de getuigen.
Aanklagers en rechters,
ze gaan zwanger van boos opzet
en baren onheil.
5Wat ze uitbroeden zijn slangeneieren;
je sterft eraan, als je ze eet,
er komt een adder uit, als je erop trapt.
Wat zij weven, zijn spinnenwebben;
6van hun draden kun je geen kleren maken,
wat zij maken, kun je niet aantrekken.
Hun daden zijn heilloos,
hun handen plegen geweld.
7Hun voeten snellen af op het kwaad,
zij vergieten onschuldig bloed
zonder enige aarzeling.
Heilloos zijn hun plannen;
overal waar ze komen,
brengen ze verwoesting en afbraak.
8Zij weten van geen vrede,
zij weten van geen recht.
Zij bewandelen kromme wegen;
wie hen volgt, kent geen vrede.
9Daarom is het recht ver te zoeken,
ligt de gerechtigheid buiten ons bereik.
Daarom is het overal donker,
gaan we in dichte duisternis,
al zien we uit naar het licht,
naar de heldere zon.
10We tasten langs de muur als blinden,
wij struikelen op klaarlichte dag
alsof het schemert.
In de kracht van ons leven
zijn we als doden.
11We zijn ongeduldig als grommende beren,
droevig als koerende duiven:
we hopen op recht
maar het recht blijft uit,
we zien uit naar bevrijding
maar de bevrijding komt niet in zicht.
12Heer, onze God,
talrijk zijn onze zonden.
Ze zijn u bekend,
ze getuigen tegen ons.
Ja, onze zonden staan ons voor ogen,
van onze misdaden zijn we ons bewust:
13we komen tegen u in opstand,
willen van u niets weten,
dwalen van u af.
We roepen op tot onderdrukking,
verkondigen verzet,
we zitten vol leugens
en vertellen ze ook.
14Daarom is het recht verdwenen,
is rechtvaardigheid ver te zoeken.
In de rechtszaal struikelt de waarheid,
de eerlijkheid krijgt er geen toegang.
15De waarheid is zoek,
en wie niet meedoet aan het kwaad,
stelt zich aan vervolging bloot.
De Heer ziet dat er geen recht heerst
en is diep verontwaardigd.
16Hij staat verbijsterd:
niemand die iets doet,
niemand die ingrijpt!
Hij is aangewezen op eigen kracht,
zijn liefde voor het heil drijft hem.
17Het heil trekt hij aan als een pantser,
bevrijding zet hij op als een helm,
wraak doet hij aan als een kleed,
ijver slaat hij om als een mantel.
18Afrekenen gaat hij, afrekenen!
Tegen zijn vijanden ontsteekt hij in woede,
hij neemt wraak op zijn tegenstanders;
wie hem niet erkennen,
geeft hij hun verdiende straf.
19Overal in west en in oost
zal men voor de Heer ontzag tonen,
zijn grote macht erkennen.
Want hij komt als een onstuimige rivier,
voortgestuwd door een hevige wind.
20Sion komt hij verlossen,
alle nakomelingen van Jakob
die niet langer opstandig zijn.
21De Heer zegt tot zijn volk:
‘Ik sluit met jou dit verbond:
mijn geest waarmee ik je vervul,
de woorden die ik je in de mond leg,
ze zullen altijd bij je zijn,
bij jou, bij je kinderen en je kleinkinderen,
nu en altijd.’