Jezus, de weg naar de Vader
1‘Wees niet ongerust. Geloof in God en geloof in mij. 2Er kunnen veel mensen wonen in het huis van mijn Vader. Als dat niet zo was, zou ik het jullie gezegd hebben. Ik ga nu weg om een plaats voor jullie in orde te maken, 3en daarna kom ik terug om jullie te halen. Dan zullen ook jullie zijn waar ik ben. 4En jullie weten de weg naar de plaats waar ik heenga.’ 5‘Heer, we weten niet waar u naartoe gaat,’ zei Tomas, ‘hoe kunnen we dan de weg daarheen weten?’ 6‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven,’ antwoordde Jezus. ‘Iemand kan alleen naar de Vader gaan via mij. 7Als je mij kent, zul je ook mijn Vader kennen. Van nu af aan ken je hem; je hebt hem gezien.’ 8Filippus zei: ‘Heer, laat ons de Vader zien; meer verlangen we niet.’ 9Jezus zei tegen hem: ‘Filippus, nu ben ik zo lang bij jullie, en je kent me nog niet? Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan vragen: Laat ons de Vader zien? 10Geloof je niet dat ik in de Vader ben, en dat de Vader in mij is? Wat ik tegen jullie zeg, zeg ik niet op eigen gezag, maar op gezag van de Vader die in mij woont en door mij werkt. 11Geloof mij, ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Geloof het anders om wat ik doe. 12Ik verzeker jullie: wie in mij gelooft, zal doen wat ik doe; ja, hij zal nog grotere dingen doen, want ik ga naar de Vader. 13En ik zal alles doen wat jullie met een beroep op mij zullen vragen; dan zal de glorie van de Vader openbaar worden in de Zoon. 14Als jullie mij iets vragen, met een beroep op mij, zal ik het voor jullie doen.’
De Geest van de waarheid
15‘Als je mij liefhebt, zul je je aan mijn geboden houden. 16Op mijn verzoek zal de Vader jullie een ander zenden om jullie bij te staan, iemand die altijd bij jullie blijft: 17de Geest van de waarheid. De wereld kan hem niet ontvangen, omdat ze hem niet ziet of kent. Maar jullie kennen hem, want hij woont bij jullie en zal in jullie zijn.
18Ik laat jullie niet als wezen achter; ik kom bij jullie terug. 19Nog even, en dan ziet de wereld mij niet meer. Maar jullie blijven mij zien, omdat ik leef en ook jullie zullen leven. 20Dan zullen jullie weten dat ik in mijn Vader ben, en jullie in mij en ik in jullie.
21Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, die heeft mij lief, en als iemand mij liefheeft, zal mijn Vader hem liefhebben. Ook ik zal hem liefhebben en mij aan hem doen kennen.’ 22Judas – niet Judas Iskariot – vroeg: ‘Heer, hoe komt het dat u zich wel aan ons zult doen kennen en niet aan de wereld?’ 23Jezus antwoordde: ‘Wie mij liefheeft, zal zich aan mijn woorden houden. Mijn Vader zal hem liefhebben, en mijn Vader en ik zullen naar hem toegaan en wij zullen bij hem wonen. 24Wie mij niet liefheeft, houdt zich niet aan mijn woorden. Wat jullie mij horen zeggen, zijn niet mijn woorden, maar de woorden van de Vader die mij gezonden heeft.
25Ik heb jullie dit gezegd, nu ik nog bij jullie ben. 26Maar de heilige Geest die de Vader in mijn naam zal zenden, die zal jullie bijstaan; hij zal je alles leren en je alles weer in herinnering brengen wat ik je heb verteld. 27Vrede laat ik bij jullie achter; mijn vrede geef ik jullie, een andere vrede dan de wereld geeft. Maak je niet ongerust en wees niet bang. 28Jullie hebben mij horen zeggen: Ik ga weg en ik kom weer bij jullie terug. Als jullie van me hielden, zou je blij zijn dat ik naar de Vader ga, want de Vader is meer dan ik. 29Ik vertel het je nu al, nog voor het gebeurt; als het dan gebeurt, zul je geloven. 30Er is niet veel tijd meer om met jullie te praten, want de heerser van deze wereld is in aantocht. Hij heeft geen macht over mij; 31maar de wereld moet weten dat ik de Vader liefheb en dat ik doe wat hij me heeft opgedragen.
Sta op, laten we hier weggaan.’