Jezus bidt voor zijn leerlingen
1Zo sprak Jezus. Toen sloeg hij zijn ogen op naar de hemel en hij zei: ‘Vader, het is tijd: verheerlijk uw Zoon, dan zal uw Zoon u verheerlijken. 2U hebt hem macht gegeven over alle mensen, macht om eeuwig leven te geven aan allen die u hem hebt toevertrouwd. 3En dit is eeuwig leven: dat de mensen u kennen, u, de enige ware God, en Jezus Christus, die u gezonden hebt. 4Ik heb u hier op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat u mij had opgedragen. 5Vader, neem mij nu bij u en verheerlijk mij met de glorie die ik had bij u, voor de wereld bestond.
6Ik heb uw naam bekendgemaakt aan de mensen die u mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren van u, en u hebt ze mij toevertrouwd. Zij hebben zich aan uw woorden gehouden, 7en nu weten zij dat alles wat u mij hebt gegeven, van u komt. 8Ik heb hun gezegd wat u mij te zeggen gaf, en zij hebben mijn woorden aanvaard; zij weten dat het waar is dat ik van u ben uitgegaan, en zij geloven dat u mij hebt gezonden.
9Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die u mij hebt toevertrouwd, want ze zijn van u. 10Alles wat van mij is, is van u, en alles wat van u is, is van mij, en mijn glorie werd in hen openbaar. 11Ik ben al niet meer in de wereld, ik ga naar u toe, zij blijven in de wereld. Heilige Vader, bescherm hen door uw naam, de naam die u mij gegeven hebt en laat hen één zijn zoals wij. 12Toen ik bij hen was, heb ik hen beschermd door uw naam, de naam die u mij gegeven hebt; ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan behalve hij die al verloren was, omdat de Schrift moest worden vervuld. 13En nu kom ik naar u toe, en ik zeg dit alles nu ik nog in de wereld ben, opdat ze vervuld worden met mijn blijdschap. 14Ik heb hun uw boodschap doorgegeven, en de wereld haat hen omdat zij net als ik niet tot de wereld behoren. 15Ik vraag niet dat u hen uit de wereld wegneemt, maar dat u hen beschermt tegen de duivel. 16Zij behoren net als ik niet tot de wereld. 17Laten zij aan u gewijd zijn door de waarheid; uw woord is de waarheid. 18Ik zend hen de wereld in zoals u mij naar de wereld hebt gezonden. 19Voor hen wijd ik mij aan u; dan zullen ook zij aan u gewijd zijn door de waarheid.
20Ik bid niet alleen voor hen, maar ook voor degenen die door hun verkondiging in mij geloven. 21Vader, laten ze allen één zijn zoals u in mij bent en ik in u ben. Laten ook zij in ons zijn; dan zal de wereld geloven dat u mij hebt gezonden. 22De glorie die u mij hebt gegeven, heb ik hun gegeven opdat ze één zijn zoals wij één zijn: 23ik in hen en u in mij. Zo zullen ze volmaakt één zijn, en dan zal de wereld weten dat u mij gezonden hebt en dat u hen hebt liefgehad zoals u mij hebt liefgehad.
24Vader, u hebt ze mij toevertrouwd, en ik wil dat zij zullen zijn waar ik ben; dan kunnen ze mijn glorie zien die u mij gegeven hebt, omdat u mij hebt liefgehad vóór de schepping van de wereld. 25Rechtvaardige Vader, de wereld kent u niet, maar ik ken u, en zij weten dat u mij gezonden hebt. 26Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en ik zal dat blijven doen, want ik wil dat de liefde in hen is die u voor mij hebt, en dat ik in hen ben.’