1-2Toen liet Pilatus Jezus geselen. De soldaten vlochten een krans van doorntakken, zetten die op zijn hoofd, en deden hem een purperrode mantel om. 3Ze liepen naar hem toe en zeiden: ‘Wij groeten u, koning van de Joden!’ en ze sloegen hem in het gezicht.
4Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen de Joden: ‘Ik breng hem hier voor u. Dan weet u dat hij volgens mij onschuldig is.’ 5Jezus kwam naar buiten met de krans van doornen op en de purperrode mantel om. ‘Hier is hij dan, de mens!’ zei Pilatus tegen hen. 6Toen de opperpriesters en hun dienaren hem zagen, schreeuwden zij: ‘Aan het kruis met hem! Aan het kruis met hem!’ Pilatus zei: ‘Neemt u hem dan mee en kruisig hem zelf, want volgens mij is hij onschuldig.’ 7‘Wij hebben een wet,’ antwoordden de Joden, ‘die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich heeft uitgegeven voor de Zoon van God.’
8Toen Pilatus dat hoorde, werd hij nog banger. 9Hij ging het gerechtsgebouw weer binnen en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf hem geen antwoord. 10‘Wilt u niet tegen mij praten?’ zei Pilatus. ‘Weet u niet dat ik de macht heb om u vrij te laten, maar ook om u te laten kruisigen?’ 11‘U zou helemaal geen macht over mij hebben, als het u niet vanuit de hemel vergund was,’ antwoordde Jezus. ‘Daarom ligt de grootste schuld bij de man die mij aan u heeft uitgeleverd.’
12Vanaf dat moment deed Pilatus alle moeite om hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: ‘Als u hem vrijlaat, bent u geen vriend van de keizer! Ieder die zich voor koning uitgeeft, komt in verzet tegen de keizer!’ 13Toen Pilatus dat hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen; hij nam plaats op de rechterstoel, op het zogeheten Stenen Plaveisel, ‘Gabbata’ in het Aramees. 14Het was ongeveer twaalf uur in de middag van de voorbereidingsdag voor het paasfeest. ‘Hier is hij dan, uw koning,’ zei Pilatus tegen de Joden. 15‘Weg met hem, weg met hem!’ schreeuwden zij. ‘Aan het kruis met hem!’ ‘Moet ik uw koning dan laten kruisigen?’ vroeg Pilatus. De opperpriesters antwoordden: ‘De enige koning die we hebben is de keizer!’
16Toen leverde hij Jezus aan hen uit om hem te kruisigen. Ze namen Jezus mee.
Jezus aan het kruis
17Hij droeg zelf de kruisbalk en hij ging de stad uit, naar de zogenaamde Schedelplaats, die in het Aramees ‘Golgota’ heet. 18Daar sloegen ze hem aan het kruis, samen met twee anderen, de een links, de ander rechts, en Jezus in het midden. 19Pilatus had ook een bord met een opschrift laten maken dat op het kruis werd vastgemaakt. De tekst ervan luidde: ‘Jezus van Nazaret, de koning van de Joden.’ 20Dat werd door veel Joden gelezen, want de plek waar Jezus werd gekruisigd, lag vlak bij de stad; het stond er in het Aramees, in het Latijn en in het Grieks. 21De Joodse opperpriesters zeiden tegen Pilatus: ‘Er moet niet staan: De koning van de Joden, maar: Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden.’ 22‘Wat ik geschreven heb, blijft geschreven,’ antwoordde Pilatus.
23Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, pakten zij zijn kleren en verdeelden die in vieren, elke soldaat een stuk. Maar zijn onderkleed was aan één stuk geweven, het had nergens een naad. 24‘Laten we dat niet scheuren,’ zeiden de soldaten tegen elkaar. ‘Laten we erom loten wie het krijgt.’ Zo ging in vervulling wat er in de Schrift staat:
Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld;
ze hebben gedobbeld om mijn kleding.
En dat hebben de soldaten gedaan.
25Bij Jezus’ kruis stonden zijn moeder met haar zuster, en ook Maria, de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. 26Toen Jezus zijn moeder zag en bij haar de leerling die hij liefhad, zei hij tegen zijn moeder: ‘Dat is nu uw zoon,’ 27en tegen zijn leerling: ‘Dat is nu je moeder.’ Van die dag af heeft de leerling haar bij zich in huis genomen.
Jezus’ dood
28Jezus wist dat nu alles volbracht was. Hij zei: ‘Ik heb dorst.’ Zo ging de Schrift in vervulling. 29Er stond daar een kruik vol water; ze maakten er een spons mee nat, staken die op een hysoptak en brachten de spons aan zijn lippen. 30Toen hij van het water gedronken had, zei hij: ‘Het is volbracht!’ Toen boog hij zijn hoofd en gaf de geest.
31Het was de voorbereidingsdag voor de sabbat, en de Joden wilden niet dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven hangen, vooral omdat dit een heel bijzondere sabbat was. Daarom vroegen ze Pilatus of de ledematen van de gekruisigden gebroken en hun lichamen van het kruis gehaald mochten worden. 32Toen braken de soldaten de ledematen van de mannen die tegelijk met Jezus gekruisigd waren, eerst van de ene en vervolgens van de andere. 33Maar toen ze bij Jezus kwamen, zagen ze dat hij al gestorven was en ze braken daarom zijn ledematen niet. 34Een van de soldaten stak echter zijn lans in Jezus’ zij, en meteen liep er bloed en water uit. 35Hiervan getuigt iemand die het met eigen ogen gezien heeft, en zijn verklaring is betrouwbaar: hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft. 36Want zo ging in vervulling wat er in de Schrift staat:
Van hem zal geen been gebroken worden.
37En op een andere plaats staat in de Schrift:
Ze zullen hun blik richten op hem die ze doorstoken hebben.
Jezus wordt in een graf gelegd
38Daarna vroeg Jozef van Arimatea aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht weghalen. Hij was een leerling van Jezus, maar in het geheim, omdat hij bang was voor de Joodse leiders. Pilatus gaf zijn toestemming en Jozef haalde het lichaam weg. 39Nikodemus, de man die Jezus vroeger ’s nachts had opgezocht, kwam ook mee. Hij had een mengsel bij zich van mirre en aloë, ongeveer honderd pond. 40Ze namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de balsems in linnen doeken, want dat is bij de Joden de gewoonte als ze iemand gaan begraven. 41Vlak bij de plek waar Jezus was gekruisigd, lag een boomgaard, en in die boomgaard was een nieuw graf waarin nog niemand was bijgezet. 42Omdat het voor de Joden bijna sabbat was en het graf dichtbij, legden ze Jezus daarin neer.