Geen angst
1Eens waren er zoveel mensen bijeengekomen dat ze elkaar bijna verdrongen. Jezus zei, en hij richtte zich in de eerste plaats tot zijn leerlingen: ‘Pas op voor de gist van de Farizeeën; ik bedoel hun schijnheiligheid. 2Niets is verhuld of het zal onthuld worden, niets is geheim of het zal bekend worden. 3Alles wat je in het donker zegt, zal in het volle daglicht te horen zijn, wat je elkaar binnen vier muren in de oren fluistert, zal van de daken worden verkondigd.
4Tegen jullie, die mijn vrienden zijn, zeg ik: wees niet bang voor hen die je lichaam kunnen doden en daarna niets meer kunnen doen. 5Ik zal jullie zeggen wie je moet vrezen. Vrees hem die niet alleen kan doden maar ook de macht bezit om je daarna in de hel te werpen. Ja, ik zeg jullie: vrees liever hem!
6Worden er geen vijf mussen verkocht voor twee stuivers? Toch vergeet God er niet één van! 7Wees dus niet bang, jullie zijn heel wat meer waard dan vele mussen samen. Zelfs de haren op je hoofd, ze zijn allemaal geteld.
8Ik zeg jullie: ieder die tegenover de mensen erkent dat hij bij mij hoort, hem zal de Mensenzoon erkennen als de zijne tegenover de engelen van God. 9Maar wie voor de mensen mij niet wil kennen, hem zal de Mensenzoon niet kennen voor de engelen van God.
10Toch: als iemand kwaadspreekt van de Mensenzoon, hij kan vergeving krijgen, maar lastert hij de heilige Geest, dan zal er geen vergeving zijn.
11En als ze je in de synagogen voor bestuurders en autoriteiten dagen, maak je er dan geen zorgen over hoe je je moet verdedigen, wat je moet zeggen. 12Want de heilige Geest zal je op dat moment laten weten wat je zeggen moet.’
De rijke dwaas
13Iemand uit de menigte zei tegen Jezus: ‘Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt.’ 14Maar Jezus zei tegen hem: ‘Wie heeft mij als rechter of notaris over jullie aangesteld?’ 15En tegen de hele menigte vervolgde hij: ‘Let er toch op dat u zich ver houdt van alle hebzucht. Want ook al bezit iemand alles in overvloed, hij bezit zijn leven niet!’
16Toen vertelde hij hun de volgende gelijkenis: ‘Er was eens een rijk man. 17Zijn landerijen hadden veel opgebracht en hij zei bij zichzelf: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte meer om mijn oogst op te slaan. 18Toen zei hij: Dit ga ik doen. Ik laat mijn schuren omverhalen en nog veel grotere bouwen; daarin kan ik al het graan en al mijn andere goederen opslaan. 19Dan zal ik tegen mijzelf zeggen: Zo, wat je nu aan voorraad hebt liggen, is voor jaren! Rust eens uit, ga lekker eten en drinken en neem het er maar goed van. 20Maar God zei tegen hem: Jij dwaas! Nog deze nacht wordt je leven van je opgeëist, en al die voorraden, voor wie zijn die dan?’ 21En Jezus besloot: ‘Zo gaat het met iemand die voor zichzelf schatten vergaart, maar geen schat heeft bij God.’
Vertrouw op God
22Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over het eten dat je nodig hebt om te leven, of over de kleren die je nodig hebt voor je lichaam. 23Tenslotte is het leven belangrijker dan het voedsel, en het lichaam belangrijker dan de kleding.
24Let eens op de raven: ze zaaien niet, ze maaien niet, ze hebben ook geen opslagplaatsen of schuren; God voedt ze! En jullie zijn zoveel meer waard dan vogels! 25Trouwens, wie van jullie kan door al dat zorgen zijn leven ook maar een klein stukje verlengen? 26Als je zelfs tot zoiets kleins niet in staat bent, waarom dan al die zorgen om de rest?
27Let eens op hoe de veldbloemen groeien; ze werken niet en spinnen niet. Maar ik zeg je: zelfs Salomo in zijn staatsiegewaad ging niet gekleed als een van hen. 28Als God het gras zó kleedt, het gras dat er vandaag nog staat en morgen al in de oven wordt gegooid, hoe zal hij jullie dan wel niet kleden?! Jullie geloof is zo klein! 29Wees toch niet zo bezorgd, vraag je niet af wat je zult eten of drinken. 30Dat zijn allemaal zaken waar de ongelovige mensen in deze wereld mee bezig zijn! Jullie Vader weet dat je die dingen nodig hebt. 31Nee, richt je op zijn koninkrijk, en al die dingen zullen je erbij gegeven worden.
32Wees niet bang, mijn kleine kudde! Jullie Vader heeft jullie in zijn goedheid het koninkrijk gegeven. 33Verkoop je bezittingen en geef het geld aan de armen. Schaf je een beurs aan die niet verslijt, zorg voor een schat die nooit uitgeput raakt, een schat in de hemel, waar geen dief bij kan komen, en die geen mot kan aantasten. 34Want waar je schat is, daar is ook je hart.’
De tijd verstaan
35‘Zorg dat je klaarstaat en dat je lampen branden. 36Jullie moeten zijn als knechten die wachten tot hun heer terugkomt van de bruiloft. Als hij klopt, kunnen ze meteen voor hem opendoen. 37Gelukkig die knechten die door hun heer bij zijn terugkomst wakend worden aangetroffen. Ik verzeker je: hij zal zich kleden om hen te bedienen en hen aan tafel nodigen. 38Gelukkig zijn zij die hij zo aantreft, ook al komt hij in het midden van de nacht of nog later!
39Vergeet niet: als iemand zou weten op welk uur in de nacht de dief zou komen, zou hij er wel voor zorgen dat er niet bij hem werd ingebroken. 40Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een uur dat je het niet verwacht.’
41‘Heer, vertelt u deze gelijkenis alleen voor ons of voor iedereen?’ vroeg Petrus. 42De Heer antwoordde: ‘Wie zou de trouwe en verstandige beheerder zijn die de heer aanstelt over de andere dienaars om ieder op tijd zijn deel te geven? 43Gelukkig die dienaar van wie zijn heer bij zijn thuiskomst ziet dat hij alles naar wens uitvoert. 44Want ik verzeker je: zijn heer zal hem aanstellen over heel zijn bezit. 45Maar als die dienaar bij zichzelf denkt: Mijn heer komt nog lang niet, en hij begint de knechten en de dienstmeisjes te slaan en hij eet en drinkt en wordt dronken, 46dan komt de heer van die dienaar op een dag waarop hij hem niet verwacht, en op een uur dat hij niet weet, en de heer zal hem laten onthoofden. Hij zal hem zijn plaats geven bij de trouwelozen.
47De dienaar die weet wat zijn heer wil, maar geen voorbereidingen treft en niet handelt naar de wil van zijn heer, zal veel slagen krijgen. 48Maar wie niet weet wat zijn heer wil en iets doet waarvoor hij straf verdient, zal maar weinig slagen krijgen. Als iemand veel is gegeven, zal men ook veel van hem vragen, en hoe meer iemand is toevertrouwd, des te meer zal men van hem eisen.
49Vuur ben ik komen werpen op de aarde, hoe graag zou ik willen dat het al brandde! 50Maar een doop moet ik ondergaan. Hoe beklemt dat mij zolang het niet volbracht is! 51Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Nee, zeg ik je, geen vrede, maar verdeeldheid. 52Van nu af aan zullen in één huis vijf mensen verdeeld zijn. Het zal zijn: drie tegen twee en twee tegen drie, 53vader tegen zoon, en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen schoondochter en schoondochter tegen schoonmoeder.’
54En tegen de mensen zei Jezus: ‘Wanneer u in het westen wolken ziet verschijnen, zegt u onmiddellijk: Er komt regen, en dat gebeurt dan ook. 55En wanneer er een zuidenwind waait, zegt u: Het wordt heet vandaag, en ook dat gebeurt. 56Huichelaars! Van wat er te zien is aan de aarde en de hemel kent u de betekenis wel. Maar wat deze tijd betekent, ziet u niet?
57Waarom maakt u voor uzelf niet uit wat juist is? 58Als u met uw tegenstander op weg bent naar de rechtbank, geef u dan alle moeite om onderweg nog van hem af te komen. Want anders sleept hij u voor de rechter, en die geeft u in handen van de gerechtsdienaar en deze gooit u in de gevangenis. 59En ik zeg u: daar komt u niet uit voordat u ook de laatste cent betaald hebt.’