1Voor de voorzanger.
Uit de bundel van David.
Dwaze mensen denken bij zichzelf:
‘Er is geen God.’
Ze doen verschrikkelijk onrecht,
de ergste dingen;
er is er niet één die Gods wil doet.
2Vanuit de hemel kijkt de Heer naar de mensen;
hij wil zien of er nog iemand verstandig is,
of er nog iemand is die zich tot hem wendt.
3Maar er is niemand die zijn wil doet,
helemaal niemand.
Iedereen gaat zijn eigen gang,
de mensen zijn allemaal even slecht.
4De Heer zegt:
‘Missen zij dan elk inzicht?
Ze doen anderen kwaad,
mergelen mijn volk uit,
ze eten het als brood;
van mij trekken ze zich niets aan.’
5Ineens worden zij door angst overvallen,
want God komt de goeden te hulp.
6Jullie, slechte mensen,
jullie ontnemen de armen alle hoop,
maar de Heer is hun toevlucht.
7Kwam er uit Sion maar redding voor Israël,
bracht de Heer zijn volk maar herstel!
Het zou juichen van blijdschap.
Uw browser ondersteunt geen HTML5 audio.